Het is hier zo stil. Ik voel me net een grafschenner. Zelfs overdag valt er nauwelijks iets van het leven te merken. Vandaag ga ik deze berg verder verkennen, ik wil eens de top van mijn kunnen kennen. Al vroeg heb ik het hoogstnodige ingepakt in een rugzak en ben ik op stap gegaan, de roodwitte markeringen van het internationaal wandelnet volgend. Er zijn nog veel spoken in mijn hoofd, nog veel gedachten die ronddwalen zonder een zin te hebben. Elke stap die ik zet is een blokje van de grote driedimensionale Lego die ik aan het bouwen ben.
Wat ik zo geweldig aan bergwandelen vind, is dat je weet dat de beklimming vroeger of later op zal houden. Je hebt geen keuze: er is maar één weg en die loopt ofwel naar boven ofwel naar beneden. Er moet een top, een zin zijn, een punt waarop je ogen open gaan en je eindelijk een min of meer overzichtelijk beeld van je reis krijgt. Je denkt controle te hebben over wat je doet, waar je heengaat.
Paradoxaal genoeg: hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik treinen verafschuw. Treinen laten sporen na. Dat is een vreemde gedachtensprong, ik weet het, maar toch berust ze op een zekere logica. Hoewel een trein ook maar twee kanten opkan, beheers je hem niet, je hangt van anderen af: de machinist, de spoorwachter, het uurrooster, de wissels. En hoe fijn het ook is je tijd zinnig te besteden door een boek te lezen of naar het voorbijsnellende landschap te kijken, toch prefereer ik autorijden boven treinreizen. Ik heb nood aan een stuur om mijn denken en doen de juiste kant op te sturen. Nog liever zeil ik. Ik navigeer op de zon en de sterren. En zeilboten verbruiken niks. Laten alleen wat schuim achter.
De kaalheid van dit landschap wordt leidraad voor mijn zoeken. Ik kan deze bergbeklimming naar mezelf pas tot een goed einde brengen wanneer ik mijzelf overstijg, me ontdoe van mijn kleren, me van alle overtollige belasting bevrijd, wanneer ik boven kom drijven. Een mens draagt na verloop van tijd veel ballast mee: verraden vriendschappen, verlaten huizen, vrouwen en kinderen. Ik voel me net een ijsberg, met een topje boven water, maar het grootste stuk blijft onttrokken aan het zicht, onder de oppervlakte, onderhuids. En een ander stuk van mij is de Titanic die ertegenaanbotst. Die zich pijnlijk en schandelijk bewust wordt van de onderkoelde, onzichtbare massa. Maar het orkest houdt de schijn op, al was het maar voor even. Op het ritme van de dans krijgt de angst geen kans. Het ritme van deze klim is al even dwingend. That's the sound of the men working on the chaingang. Er is geen hulp van buitenaf, geen S.O.S of Mayday mogelijk, er zijn geen reddingsboten of -boeien. En het ruim maakt al snel water. Ik moet dit zelf doen. Dat is de metafysica van de berg. En ook al dreigen mijn hersens over te koken in deze genadeloze hitte, ik moet meer dan ook koel blijven, mezelf in de logica van de tocht dwingen. Je kan niet bergop lopen, dat hoort langzaam te gaan, elke stap weloverwogen en uitgebalanceerd, berekend. En als je niet kan gaan, dan moet je kruipen, maar je moet vooruit. Er is geen weg terug, er is niet meer dan een verbrande brug. Er is een point of no return waarna je je reis naar de maan niet kan afbreken. Hier kan ik mezelf niet verstoppen, hier kan ik niet Jonas in de walvis zijn.
Het ritme van mijn voetstappen en mijn gedachten wordt onderbroken als ik even stilhoud om wat water te drinken. Mijn T-shirt is doorweekt. Op de plaatsen waar hij mijn rugzak raakt, worden grote witte zoutkringen gevormd. Mijn zonnebril glijdt steeds weer van mijn neus omdat mijn huid te vettig wordt van de zonnebrandcrème. Met een zakdoek wis ik het zweet van mijn voorhoofd. Zo stil. Geen wolkje of vuiltje aan de lucht. Enkel een berg onder de knie te krijgen... De wandelkaart die ik bijheb leert me dat ik nog een flink uur te klimmen heb. En dus begin ik eraan, mijn verstand op nul en mijn gedachten op hol. Ik verwonder mij over de leegheid en de stilte, die in schril contrast staan met de maalstroom van gevoelens en gedachten die ik onderga.
- Leo (leeeeooooo)
Een paar steenbokken springen de rotsen op maar niemand komt. Ik zing mezelf wat moed en gezelschap in. Mijn God, ik had nooit gedacht dat ik deze eenzaamheid zo zou liefhebben. Deze gedachtenpiste is werkelijk dwingender dan ik ooit vermoedde. Zou alleen een dwaas zichzelf zo willen uitsluiten? Nee, ik ben niet gek. Ik wil enkel vooruit, ik wil gaan waar de adelaar vliegt. Ik ren voor mijn leven de bergen in. Waar ben je? Waar kan ik je vinden? Is er hier een reden voor mij om te blijven? De schaduw die ik afwerp is erg kort. De sporen die ik nalaat evenzeer. Als de stofwolk die elke voetstap veroorzaakt is neergeslagen, blijft er nauwelijks wat over om je te herinneren aan mijn passage. Ik ben geen slak, ik laat geen slijmspoor achter. Diegene die de zoeker zoekt, zal enkel vragen en zichzelf vinden. Waarom zo ongeduldig, vraagt het gezicht in het bergmeer me. Er is tijd, veel tijd om te leren. Er is een eenvoudig antwoord voor een complexe vraag mogelijk. Leer het systeem kennen, zoek je plaats in de cyclus, ontdek de woorden die de waanzin van de zin onderscheiden.