Walkman


8.

Ik was dan maar opgestapt omdat ik niet meer wist wat te doen of wat te zeggen. Zij had de beslissing genomen en ik legde me er bij neer. Zo was dat. Geen spijt, geen woede, enkel een soort van ongeloof woelde in mijn hersenpan. Zwijgend had ik haar uitleg aanhoord.

- Het heeft weinig met jou te maken, Simon, het ligt aan mij.

Voor het eerst sprak ze mijn naam voluit uit.

- Ik voel me beter bij iemand van mijn leeftijd. Ik wil een soort van, tja, hoe zal ik het zeggen... zekerheid? En een kind. En dat kan je me niet geven, hoe fijn het ook bij jou is. Maar met Gianni is dat anders. Hij is al wat ouder, hij begrijpt mij, hij voelt wat ik voel, hij doet wat ik doe... Je verandert nog zo veel rond je twintigste dat... Ik heb je graag maar... Hij heeft me ten huwelijk gevraagd en ik heb "ja" gezegd...

De flarden tekst en uitleg spookten de hele weg naar huis door mijn hoofd, zeurderig. De oude stad had plots al haar charme verloren. De duiven waren smerige, schijtende beesten geworden, de marktkramers omhooggevallen plebs. Het was zelfs bewolkt geworden en de veelbelovende zaterdag was tot een hoogst grauwe oordeelsdag verworden.

Thuisgekomen ging ik naar mijn kamer. Languit op bed, nog een sigaret en het Requiem van Mozart loeihard in mijn oren. Lacrimosa dies illa. Er waren meer barsten in het plafond dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Qua resurget ex favilla. Ik sloot mijn ogen. Judicandus homo reus. Sloot me volkomen af van de wereld. Huic ergo parce, Deus. Ik hoorde geen enkel geluid meer buiten de stemmen in mijn hoofd. Pie Jesu Domine. Ik zag een film voor mijn ogen: een film van wat Eva en ik allemaal samen hadden meegemaakt. Dona eis requiem. Te verdrinken in deze muziek, meegezogen te worden in deze maalstroom van emoties. Bevrijd te worden, in zekere zin, van de zin te willen onder woorden brengen. Libera me, Domine, de morte aeternam. Ik voelde me miserabel, maar ik kon het enkel uitdrukken met de universele taal die muziek is. Er zijn geen woorden genoeg om Re mineur 7 uit te leggen.

Dus repte ik met geen woord over wat gebeurd was. Niet tegen mijn ouders, niet tegen Judith. Ik had niet eens Eva's adres of de achternaam van haar toekomstige man. Na Judith had ze ook mij verlaten. Eva had de appel genomen en ik had mijn lot aanvaard. Zo simpel was dat blijkbaar. Maar niet zomaar, niet onopgemerkt, want de klop van de hamer kwam nog wel, al duurde het even: 3 uur en 7 minuten later lag ik als een kind te huilen op bed. Of nee, toch niet als een kind, want die dagen van onschuld waren nu voorgoed voorbij. Ik zou niet meer als een foto aan haar muur hangen, niet meer als herinnering in haar lakens getekend liggen. Voorbij. Voorgoed.

Donkere wolken over mijn hoofd. Ongelukkig zijn en weten/niet weten waarom. Elke aanleiding goed vinden om een scène te maken, iedereen die te dicht kwam toe te blaffen dat ze mijn territorium schonden, agressief te reageren op elke prikkel, alsof ik verwoed pogingen leverde om de virussen die mijn lijf binnengedrongen waren uit de weg te ruimen. Mijn maag leek de helft kleiner te zijn geworden. Ik kreeg haast geen hap door mijn toegesnoerde keel. Mijn slokdarm kneep krampachtig om zich heen in een poging om het weinige voedsel dat ik tot me nam in mijn maag te houden. Maagzuur. Oprispingen. Uren staren naar het plafond. Sterren tellen, en schapen, om in te kunnen slapen. En dan wakker blijven liggen. Of van pure ellende in slaap vallen. Naar de tweeëntwintigste psalm van Mendelssohn luisteren om rustig te worden ("Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen? Ich heule aber meine Hülfe ist fern. Mein Gott, des Tages rufe ich, so antwortest Du nicht. Und des Nachts schweige ich auch nicht") en telkens weer met de neus op de feiten worden gedrukt. Alsof je net datgene opzoekt dat snijdt in je vel, dat je hart doet tekeergaan, dat in je in je onderbuik schopt, alleen maar, alleen maar om je dan te kunnen wentelen in zelfbeklag. En dan huilen. Woeste golven van tranen stromen over je wangen, tranen van woede, tranen van frustratie. Zomaar huilen. Maar jongens huilen enkel in afwezigheid van iemand anders. Niet kunnen huilen, maar de brand voelen achter mijn ogen: het jeukende, schrijnende, kriebelende gevoel van gemis. Niet het afscheuren zelf deed zo'n pijn, maar de open wonde, het gat van waar eens een ledemaat moest geweest zijn. De herinnering aan haar ondeugende ogen, haar liefhebbende handen, haar rauwe stem raasde als een orkaan door mijn aan flarden gereten geheugen. Ik schreef haar duizend liefdesbrieven die onbeantwoord bleven, stond uren op de hoek van de straat waar ze woonde om toch maar een glimp te kunnen opvangen van haar of van die Gianni, legde telkens de hoorn op de haak na twee pogingen om haar te telefoneren, bedacht honderd scenario's om eruit te stappen. Nee, geen kogel door het hoofd (mijn hoofd), geen verlangen te hangen, het vertikken te slikken. Afstomping, niet eens de energie vinden om mijn beklag te doen bij wie dan ook. Diep dal. En geen uitweg. Ik weigerde pertinent Eva de schuld te geven. Maar als Eva niet schuldig was, wie dan? Het is verdomd moeilijk te leven zonder een zondebok.

Het duurde uiteindelijk vrij lang voor ik weer enigszins door het ergste heen was. De oogkleppen die ik een tijd lang had gedragen waren voor een stuk van me af gevallen. Ik moest niet meer ouder zijn dan ik was. Na Liesje aan de dijk te hebben gezet en een periode van verongelijkt zwijgen was Geert weer teruggekeerd. En plots kon ik weer gewoon gek doen en uren met hem staan praten na school over vrouwen, auto's en muziek, onze geliefde en onuitputtelijke onderwerpen. Maar desondanks werd of bleef ik erg rationeel in het nadenken over relaties. Emoties hoorden bij een domein dat schijnbaar buiten mijn bevattingsvermogen lag. Een stuk van mij was met Eva vertrokken, afgestorven als het ware. Echte wonden helen niet eens met de tijd. Ze worden bedekt met nieuwe wonden. Met een dikke laag littekenweefsel. Als het behangpapier dat nooit werd weggehaald en telkens weer overplakt werd met een nieuwere variant op hetzelfde motief. Alles zou perfekt moeten zijn vooraleer ik me nog eens in een nieuw avontuur zou kunnen storten. Althans, dat nam ik me voor. Niet dat er geen gelegenheden waren. Het nieuws over mijn breuk met Eva, of liever, Eva's breuk met mij, was nog niet koud of er stonden, bij wijze van spreken, al een aantal nieuwe kandidates te wachten. Maar mijn oogkleppen waren toch nog altijd een beetje aanwezig. Het deed me allemaal niks, zelfs mijn ijdelheid was niet gestreeld. De meisjes die zich aanboden konden op geen enkele wijze de vergelijking met Eva doorstaan. Want meisjes waren het, aarzelend tussen kind en vrouw, de grens van hun kunnen zoekend, ook al waren er meisjes bij die zich al bijzonder goed bewust waren van hun sexualiteit. Maar deze flirterige en giechelachtige Lolita's deden me bitter weinig. En ik had zeker geen zin om iemand anders in te wijden zoals Eva mij ingewijd had.

Ik ben een olifant: ik heb een heel dikke huid, ik ben groot, lomp, onhandig in een porseleinkast maar bovenal vergeet ik weinig of niets. Of tenminste, ik vergeet niets dat me nog van pas zou kunnen komen op de een of andere manier. Ogenschijnlijk ben ik niet meer dan een spons, die alsmaar meer opzuigt. Maar er komt een tijd dat al die opgekropte dingen tevoorschijn komen. Er komt een dag van zuivere, rationele wraak. En dan zal er tandengeknars zijn en geweeklaag.

In dat jaar werd ik maar één keer in de buurt van echte verliefdheid. Ester heette ze en ik leerde haar kennen op skivakantie. Ze was een Nederlandse (maar van onder de Moerdijk) en ze was tweeëntwintig en best leuk. De derde dag van onze familieuitstap botste ik werkelijk per ongeluk op haar. Mijn ski-ervaring beperkte zich dan ook tot het uiterste minimum. Een bocht nemen kon ik nog net, maar stoppen, dat was een heel ander paar mouwen. Meestal liet ik mij gewoon vallen, die keer viel ik op Ester. Eerst schold ze me de huid vol. Ik verontschuldigde me uitgebreid en trakteerde haar op een Glühwein. Dat gooide in elk geval de tongen en de remmen los. Ik, die door de band niet mijn hoofd kon verliezen, raakte al snel het Noorden kwijt bij het aanschouwen van Esjes krullen bij gedimd licht. Een katholiek opgevoede Nederlandse, wat een verschil met haar protestantse landgenoten...

In een gekke bui stelde ik Ester zelfs voor aan mijn ouders die, tot mijn grote verbazing, niet reageerden zoals ik gedacht had dat ze zouden. In plaats van mij kortaf duidelijk te maken dat ik niet met meisjes moest thuiskomen voor ik mijn studies afgemaakt had, lieten ze me min of meer vrij te doen en te laten wat ik wou. Ester werd zelfs uitgenodigd mee te komen eten op de voorlaatste dag van ons verblijf in Adelboden. De wereld om me heen verbaasde me sterker dan ooit. Het was per slot van rekening niet eerlijk dat ik met Eva bij wijze van spreken nooit thuis zou kunnen zijn gekomen en met Ester zonder problemen. Misschien dachten ze wel dat het na de vakantie afgelopen zou zijn en hadden ze er op die manier het volste vertrouwen in, zelfs al was Ester toch beduidend ouder dan ik. Het deed er schijnbaar niet toe: het was nog even vakantie voor iedereen en hun schijnmaneuvers voor de buitenwereld - grootouders en tantes die nergens mochten van weten - hadden ze blijkbaar thuis kunnen laten. Een zorgeloze vakantie in de bergen, het gevoel zou beslist nooit meer overgaan.

Ester vertelde me die avond dat, zodra het donker was, de Zwitsers de bergen binnenzetten om te voorkomen dat ze vuil zouden worden. Om haar van het tegendeel te overtuigen nam ik haar die nacht mee op wandeling op de flanken van zo'n alp. Het vroor stevig: de ijspegels hingen vuistdik aan de waterval in de buurt van de limonadefabriek. Toch vrijden we onszelf even warm tegen een lawinehek. Een bloedvlek smolt zich door de sneeuwlaag. Geen domme jongens, die Zwitsers. Je ziet wel wat er gebeurt als je je bergen niet veilig binnenhoudt. Halfbevroren slopen we terug het hotel binnen om met een maar voor de helft verzadigde honger in bed te moeten kruipen. De gedachte aan de volgende ochtend was nooit zo ver weg dat ik zonder moeite de slaap kon vatten. Mijn vluchtige dromen gingen uit naar het land aan de andere kant van de bergen, naar Eva en de man die ik nooit te zien gekregen had. De kussen die Ester me gaf konden niet eens een klein beetje mijn gebrek aan Eva's kussen goedmaken. De herinnering bleef even hangen, tergend. Ik likte mijn lippen, mijn wonden. Ik wist dat ik niet met Ester had moeten vrijen. Een loodzwaar schuldgevoel hing aan mijn lijf. Mijn maatstaven waren nog steeds geheel en al op een andere vrouw afgestemd, mijn handen voelden nog een ander lichaam, hoe zou ik dan Esters onervarenheid naar waarde hebben kunnen schatten? Ik zou opnieuw moeten leren voelen, proeven, ruiken, kijken, nieuwe normen opmaken voor mezelf, nieuwe indrukken in een geleegde doos opslaan. Maar dat bleek echt niet makkelijk, vooral niet die eerste keer.

| vorige | volgende |

© Joeri Cornille. Alle rechten voorbehouden. SABAM AC/2/23061