Ach, Liesje en Geert. Het verliefde koppel. Ze waren wel schattig samen. Altijd samen: samen in de bioskoop op de achterste rij, samen hand in hand op de fiets, samen aan het zwembad. Samen. Onafscheidelijk. Een verliefdevolle uitvinding, een soort Siamese hartpatiënten. Misschien was ik werkelijk jaloers, al hield ik afstand, wetende dat ik beide liefhad. Niet dat ik plots bisexueel was geworden, ik hield van Geert op mijn manier, omdat hij me kende, omdat hij geen angst voor me kende. Maar hij had me bedrogen en ik zou zijn ontrouw wreken door Liesje tot mij te nemen, te verleiden. Ik zou hem treffen in zijn zwakste plek, een gepaste straf voor allebei. Hij zou me niet meer vertrouwen, dat is waar, maar hij zou net zomin nog op een andere vrouw bouwen zonder met mij rekening te houden. Het zou hem leren op zijn hoede te zijn en aan mij te denken. En Liesje zou leren kiezen en leren de gevolgen van een keuze dragen. En ze zou het moeilijk hebben, want twee vrienden scheiden doe je niet gratuit.
Het gebeurde toen Geert een week op skivakantie ging. Ik haalde Liesje op om te gaan zwemmen. Het werd een uitgelaten namiddag in, maar vooral rond het zwembad. Een namiddag van soepele lichamen in te kleine badpakken die speels als dolfijnen onderwatergevechten aangingen. Van handen die per ongeluk expres stukken lichaam aanraakten. Van gespreide benen waar onderdoor moest worden gezwommen. Van aalgladde souplesse en sierlijke gratie. Van show verkopen op de springplank en dan plat op je buik het betonharde water raken. Een namiddag die uitmondde in uit de hand gelopen geflirt en gefriemel in een gedeeld kleedhokje.
- Simon, zeg eens eerlijk: vind je me aantrekkelijk?
Quasi naakt onder mijn ogen was ze zo onzeker als ze groot was. Twijfelde aan haar schoonheid, haar lichaam, de aantrekkings- en middelpuntzoekende kracht die van haar uitging. En ik, met mijn jeans om mijn enkels, zei iets in de stijl van:
- Lieve Liesje, hoe zou ik je dan niet aantrekkelijk kunnen vinden. Was Eva er niet geweest en Geert ook niet, dan had ik je al lang binnengedaan. Je weet goed genoeg dat ik al jaren voor je val, voor je ogen, je haren, je mond. Voor de manier waarop je naar me kijkt. Hoe je naar me lacht. Hoe je lippen lichtroze zijn en zacht.
We deden elkaars hormonenspiegel danig van slag raken. O, dat elektrificerende moment net voor geopende lippen elkaar raken, net voor de vonk overslaat. Kusten elkaar heel voorzichtig, lief en teder. Ons heel bewust van de fouten die we aan het maken waren. Ze vond me de tweede liefste, na Geert. Dus kuste ik haar nog maar eens heel intens terwijl ik omzichtig haar kleine rechterborst streelde. Ze smolt onder mijn handen als boter. En ik voelde de grond alsmaar meer onder mij wegglijden. Ze trok me dichter naar zich toe, wurmde een hand in mijn boxershort, streelde voorzichtig mijn ondertussen forse erectie. Kreunde, zuchtte, steunde. Een zoekende hand in haar bikinibroekje. Ik sabbelde aan haar linkeroorlel.
- Ik kan je doen klaarkomen door alleen maar naar je te wijzen.
Dat zei ik heel zelfverzekerd. En ik wist dat het waar kon zijn. Ik geloofde van ganser harte in mijn krachten. Met één vinger wees ik haar terecht. Ik vernederde haar nog het meest door niet met haar te vrijen, hoewel ik haar en zij mij op het randje van de waanzin en de onwelvoeglijkheid bracht. Ze wilde het zo hartstochtelijk en ik, ik sjorde, schijnbaar onverschillig, mijn broek op, ook al kostte het me moeite mijn zelfbeheersing te behouden. Ze bleef huilend achter, vol van het besef dat ze net te ver had willen gaan.
Het liet me verder bijzonder koud. Ik was niet bang Geert te vertellen wat er was gebeurd. Ergens wist ik dat hij me, na verloop van tijd, weer zou toelaten. Dat was ons huwelijk als beste vrienden: in goede en slechte dagen, in ziekte en gezondheid. Ondertussen ontging het mijn ouders blijkbaar niet dat Geert een tijd lang niet langskwam of belde. Toen ze er terloops om vroegen, probeerde ik hen duidelijk te maken dat het soms nodig is een stap terug te nemen om beter te springen en dat ze zich trouwens niet zo moesten bemoeien met mijn leven. Het gespreksonderwerp werd dan maar schoolresultaten, want die waren allesbehalve schitterend. Het zag er zelfs even naar uit dat ik mijn jaar zou moeten overdoen. Gelukkig bleef het bij herexamens, waarvoor ik, onder het dreigement van huisarrest en wat al niet meer, slaagde. Dat Eva tamelijk ongenadig op me in had gepraat, zal ook wel geholpen hebben, al zou dat, voor mijn ouders verborgen blijven.
Verdomd, Eva. Ik had haar lief, tenminste, dat dacht ik toch, maar liefhebben was toen een vervroegd werkwoord. Voor ik het wist, overkwam het me en wanneer ik de volle draagwijdte van het woord besefte, liep ik het risico dat het een sleur werd. In de liefde zijn er alleen uitersten: er is liefde of haat, oorlog of vrede, zwart of wit. Er is geen middenweg denkbaar als je jong bent: het is of het een, of het ander. Een leven lang naast elkaar heen leven lijkt onmogelijk. De jeugd leeft van idealen waarop geen compromissen van toepassing zijn. In die zin ben ik nooit jong geweest. Ik hield niet van keuzes. Ik was gulzig en dacht soms: "Ik wil alles, nu, of anders: sterven". Niet dat ik er ook maar een ogenblik aan dacht mezelf van kant te maken, o, nee. Dat zou werkelijk het laatste geweest zijn. Ik wilde echt uitbundig en excessief leven, ten volle, van alles proevend, steeds verwonderd zijn als iemand zei dat de dood nooit ver weg is. Oh, ik wist wel dat we allemaal ten dode opgeschreven zijn. Dat de enige reden dat we hier zijn is te sterven en weer te keren naar die moleculaire staat waaruit we allemaal voortkomen. En Eva wist dat, dat ik onvermoeibaar streefde naar bevestiging en liefde, maar ze bleef er sereen bij en onderging al mijn buitenechtelijke escapades zonder ook maar een verwijt te maken. Het was toch gek dat ze me niet dichter aan de lijn hield, althans, dat vond ik toch. Ik zou in haar plaats anders hebben gereageerd. Misschien zou ik haar dan verloren hebben. In plaats daarvan ontfermde ze zich liefdevol over mijn lichaam en mij als ik daar nood aan had. Er van uitgaand dat onze relatie haar voldoening schonk vroeg ik het haar nooit. Zij was mijn zekerheid, een evidentie in mijn jonge leventje.
De zomer was, in haar nabijheid, haast onopgemerkt voorbijgegleden ondanks de herexamens. Wat bleef hangen was de geur van versgemaaid gras na een regenbui, de herinnering aan wilde spelletjes in de Tuin der Lusten wanneer een dreigend onweer ons gek en geil maakte en we hitsig elkaar rauw lustten. Wat overbleef was het kletsnatte vrijen op de schommel in de tuin, het stiekeme frunniken in openbare plaatsen, het arm in arm slenteren. Wat overbleef was de geur van zonnebrandolie en barbecues, de aanblik van in de zon zinderende maïsvelden en het luie, warme gevoel, alsof je de hele dag een blok op je schouders moest dragen. "Summertime, and the living is easy." Ella had het helemaal begrepen.
September kwam als een dief in de nacht. Ik had het wel verwacht maar toch was er iets treurig aan die terugkeer naar de routine van een schoolweek. Het was min of meer veilig, elk uur van de week gevuld te weten met school, vrienden, vriendinnen en het leven in de huid, het huis van een ondertussen flink uit de kluiten gewassen tiener. Nog een "heuglijke" routine had zich van mij meester gemaakt: ik moest me nu toch al wel eens per week scheren. Op zich niets opzienbarends, maar dat overgangsritueel was, samen met de ontdekking van enige begroeiing op mijn borst, de aanzet tot wat ik "echte volwassenheid" zou kunnen noemen. Hoewel ik daar fysisch blijkbaar stilaan aan toe was, was er van verandering op psychisch vlak weinig te merken. In mijn ogen veranderde er weinig of niets aan het leven. Ik bleef geloven dat niemand verliefd op mij kon worden omdat ik Eva had. En in de slaagkansen van een relatie zonder Eva kon ik al evenmin geloven. Ze bleef de grens van mijn kunnen en willen.
Nee, ik vermoedde werkelijk niets tot die drieëntwintigste oktober. We hadden afgesproken in haar flat. Ik was om negen uur naar de bakker geweest om croissants. We hadden er een gewoonte van gemaakt om op zaterdag lang te ontbijten. Het was een mooie ochtend van een korte nazomer en ik was, ondanks het vroege uur bijzonder goed gehumeurd. De stad was van de duiven en de mensen die naar de markt gingen. Marktkramers prezen met luide stem hun waar aan: overal aanbiedingen die je niet mocht missen. Een troep Peruvianen speelde "El condor pasa" en de duiven vlogen op. Ach Merlijn, een mooie vogel wil ik zijn. En ik zou vliegen naar de zon, ver weg, hoog over de rammel van de kathedraal die enkele noten speelde om aan te duiden dat weer een kwartier eeuwigheid verstreken was. Een nevelig sfeertje hing beneden in de winkelstraat die ik een stuk moest volgen. In een winkelruit keurde ik mijn verschijning nog maar eens. Ik zag een pas geschoren, ietwat slungelige jongen met een te grote overjas aan (want "geleend" van zijn vader).
Eva was nog niet op toen ik aanbelde. Ik nam de lift naar haar kleine appartement: een living met keukentje, een slaapkamer en een badkamertje. Ze was terug in bed gekropen en lag met haar gezicht in de kussens begraven, alle licht en lawaai mijdend. Never trust a smiling cat - ze had nu twee katers. Glimlachend, vaderlijk haast, kuste ik haar dan maar op een blote schouder en ging in de kitchenette koffie zetten en de tafel dekken. Nadat ik de vensters wagenwijd had opengegooid en ook de radio had aangezet, vulden licht en geluid de woonkamer zeer plots, een vloed die alle gedane zaken op haar weg meesleurde. Er stond niet veel in de living: een tafel met vier stoelen, een tweezitszetel, een kast en een stereomeubel. Het ochtendlicht zinderde tegen het flauworanje behangpapier. Op de tafel een overvolle asbak, lege glazen en flessen wijn, de sporen van een late avond. Aan een muur keek Betty dromerig - of was ze bezorgd? Een beetje verder hing een treurend blond meisje van Roy Lichtenstein. In glas gevat scheen haar verdriet nog stiller.
Eva verscheen in het keukentje, nog suf, haar haren in de war en gekleed in een kamerjas met vermoedelijk niets eronder. De koffiegeur verdreef de muffe sigarettenlucht. Ik keek, weinig afgunstig, naar de wallen onder haar ogen. Al was ze een natuurlijke schoonheid, toch maskeerde ze naarstig elke ochtend alle kleine gebreken, rimpeltjes, vlekjes die in haar ogen afzichtelijk waren. Ze wilde niet toegeven aan de stilaan intredende veroudering van huid, lijf en leden. En 's avonds was het een heel ritueel om die troep weer van haar gezicht af te krijgen. Maar ze onderging dat dus zonder morren. Ik heb dat nooit echt begrepen, al moet ik toegeven dat ze er met make-up niet lelijker op werd. Ze kuste me afwezig op het voorhoofd en ging zitten. Nog steeds had ze niets gezegd. Woorden van de avond ervoor hingen nog in de weg, zo leek het. We ontbeten zwijgend. Desondanks genoot ik met volle teugen van de machtige smaak van verse croissants met boter en een heerlijk kopje koffie. Niemand kon zo goed koffie zetten als ik en dat was voor mij al genoeg reden om trots te zijn.
Haar lage, hese stem brak uiteindelijk de stilte:
- Ik ga trouwen.
Ik weet niet hoe een donderslag bij heldere hemel verondersteld wordt te klinken. Even leek het alsof er niets gebeurd was. Ik verontschuldigde mij en vroeg of ik niet gedroomd had. Maar nee hoor, ze had het inderdaad gezegd: ze ging trouwen en wel binnen het jaar. Met mijn mond wijd open van verbazing staarde ik Eva aan. Ze keek niet eens op van haar kop koffie, in gedachten verzonken haast, koffiedik kijkend, zoekend naar een toekomst voor mij en haar. Ze had het allesbehalve triomfantelijk gezegd maar met slechts drie woorden had ze me mijn leven, dood en verrijzenis bezegeld. Ze had me aan het kruis genageld. Eva pakte me werkelijk bij mijn pietje. Ik begreep er niets van, of alles: haar houding ten opzichte van mijn affaires, haar weigerachtigheid om mij meer dan eens per maand te zien, alles kreeg perspectief nu in het licht van deze terloopse maar belangwekkende mededeling.
In zekere zin had dit alles met handen en macht te maken. Eva had de macht uit handen gegeven, mij vrij spel gelaten en nu hield ze de teugels terug stevig vast. Ze had dat niet op het ogenblik dat ik mezelf alles kon veroorloven gedaan, neen, ze pakte me net wanneer ik het het minst had verwacht. Inderdaad, zo'n moment vier je met Douwe Egberts. Ik voelde me net een zelfgebreid babysokje, een tijdverdrijf, een hobby. En nu was ik te klein geworden. Ze had me bij wijze van spreken uit haar eigen ribben gemaakt. Haast onnodig te zeggen dat ik me bekocht voelde, bestolen, verstoten, zo klein dat ik in de palm van haar hand passen zou. Had ik dan de hand die me voedde en beschermde gebeten? Die zalvende, troostende hand had in elk geval toegeslagen. Dat maakte mijn verbijstering alleen maar groter. De twijfel maakte zich van mij meester en het werd een trouwere vriend dan ik wilde.