Walkman


10.

Alweer een afscheid nabij, net nu ik er weer min of meer zin in begon te krijgen. Ik nam me voor niet langer aan Eva te denken. Een afscheid van Eva, Adelboden, de winter, de bloedbesmeurde sneeuw. En ook Ester zou weggaan, ook Ester zou nog wel eens aan me denken en ook bij haar was dat evenmin uit vrije wil. De geheime bloedband bleef onuitgesproken maar deze bloedbaan, autostrade tussen Neder- en Vlaanderenland werd niet verbroken. Ja, wij ondersteunden de nationale economie in het algemeen en Belgacom en de Post in het bijzonder; ik stond op voornaambasis met het meisje achter het loket van ons postkantoor, de telefoonrekening haalde ongeziene pieken. Leve de tewerkstelling die wij creëerden. En ik droomde weg aan de andere kant van de lijn of gebogen onder het gewicht van haar brieven. Ik kon me in detail voorstellen hoe ze voelde, hoe haar haar een aubergineschijn had en rook naar minstens zeven kruiden, ik voelde haar ruggegraat plooien onder mijn geheugenhand.

- Mis je me?, klonk het dan. Vertel nog eens een verhaaltje... Nee, een ondeugend verhaaltje...

Haar stem wond me op en rond haar vinger. Mijn verlangen naar haar werd pijnlijk.

Pasen kwam snel dichterbij. Ester kwam vanuit het Noorden afgezakt. Ze mocht enkele dagen komen logeren en sliep in het bed van Judith, die in Leuven zou blijven om te werken aan haar doctoraat. Een beetje zenuwachtig stond ik haar op het perron in Antwerpen op te wachten. De drukte viel schijnbaar stil toen de trein stopte en de deuren in slow-motion openzwaaiden. En daar was ze dan, in een wolk van oplichtende stofdeeltjes: een lange zwarte mantel, donkere krullen, rode lippen. We renden op elkaar toe en vielen, niet bang voor een cliché, elkaar in de armen. Huilend van geluk begraaft ze haar gezicht in mijn schouder (of was het uit schaamte, om haar uitgelopen oogschaduw te verbergen?). Ester kwam, zag en overwon me nog maar eens. Hand in hand kuierden we over de De Keyserlei, lachend in de lentezon, onophoudelijk elkaar bepotelend, kusjes in al snel terug vertrouwde halzen gevend. Zoals een hert reikhalst naar levend water, zo verlangde ik naar Ester/Eva. Want buiten de gemeenschappelijke eerste letter doken steeds meer gelijkenissen tussen de twee op. En ik betrapte mezelf erop dat ik het steeds moeilijker had de twee van elkaar te scheiden in mijn hoofd. Ik zou moeten leren aanvaarden dat sex met iemand voor het leven is. Je laat niemand toe in die zo persoonlijke ruimte als je dat niet echt wil. Er zijn voorbeelden genoeg van vrouwen die verkracht worden en toch niet zwanger raken omdat ze dat niet willen. Ik zou moeten leren Ester van Eva te scheiden, al was het maar uit principe. Ik wilde geen van beiden bedriegen op die manier.

Later die avond, na een heerlijke pastamaaltijd thuis (tagliatelle met scampis en currysaus), zochten Ester en ik de rust van de zolder op. Ik bleef een beetje bang voor de reaktie van mijn ouderpaar maar toch was mijn verlangen te groot. Tussen stofwebben bedreven we, om het een beetje neutraal uit te drukken, de liefde met een condoom dat al die tijd geduldig in mijn nachtkastje had liggen wachten. Het was opletten voor elk geluid op de trap maar dat maakte het spannend. Zo lang geleden dat ik nog eens een vrouwenlichaam in het echt kon voelen. Ik hunkerde zo naar echte sex dat ik... En het vreemde was dat ik steeds Eva voor of onder me zag liggen. Bij elke stoot herinnerde ik me haar lijfgeur, haar handen die me overal streelden. En ik knapte af. Het werd een geweldige teleurstelling. Ester trachtte me te troosten.

- Je hoeft toch niet klaar te komen, of wel soms? Ik vond het echt fijn…

Maar in mijn hart bleef schuldgevoel achter en ik wist mezelf geen houding meer te geven. Zelfs de haast obligate sigaret na het vrijen smaakte me absoluut niet. Zo somber was ik, dat ik haar hand, die ze vriendschappelijk op mijn schouder legde, van me afschudde. Zo'n teleurstelling was me op lichamelijk gebied niet overkomen. Terwijl voor vele van mijn vrienden de allereerste keer een pijnlijke en genante zaak was, haalde ik mijn schade in. Het was mijn beurt om een behoorlijke portie pijn en ongenoegen te slikken te krijgen. Ester keek zo begrijpend dat het me kwaad maakte. Wat wist zij van mijn problemen? Waar was Eva nu? Verdomme. Zo ver weg in Italië dat ik zelfs twijfelde of ze wel dezelfde sterren zou kunnen zien als ze ook naar de hemel zou staren zoals ik dat deed. Een wens voor elke vallende ster. Somewhere over the rainbow... mijn goudpot lonkte.

Mijn onuitgesproken wens ging een paar maanden later in vervulling toen ik een aanbod kreeg om in de Aostavallei in de Italiaanse Alpen begeleider te spelen van 14-jarigen. Geert had dat al eerder gedaan en dus vroeg ik hem mee. We zouden dan naderhand nog een week daar blijven kamperen. De gedachte beviel me wel. Ik wist dat Eva in Aosta woonde en dat we dus maar een goeie tien kilometer hogerop zouden verblijven. Maar daarvan wist Geert niets. We waren terug de beste vrienden na de affaire met Liesje, maar toch was er niet meer dezelfde openheid over alles wat er in ons omging als vroeger. Ik vertelde geen onwaarheden, maar ik verzweeg, al dan niet bewust, bepaalde delen van de verhalen die ik vertelde. Net zoals ik dat met Ester deed toen ik haar een lange brief bij een kort afscheid schreef. Ze was na die teleurstellende avond naar huis teruggekeerd zonder echt te weten wat er aan de hand was. Ze verdween letterlijk met de Noorderzon. Ik kon mezelf er niet toe brengen haar te vertellen wat er in mijn hoofd omging, uit angst haar te kwetsen. Wat een tegenspraak: ik wilde haar geen pijn doen en net daardoor, door te vermijden mijn gevoelens te tonen kwetste ik haar des te meer. En ik besefte dat ook wel, toen ze vertrokken was. Ik voelde me zo schuldig dat ik haar onheus behandelde dat ik in haar plaats besloot dat we elkaar maar beter nooit meer konden zien. Maar maak dat maar eens duidelijk... Nog liever had ik dat ze me een arrogant stuk vreten vond, een lafaard (wat ik uiteraard was), een klootzak, dan dat ik haar moest vertellen dat ik echt wel voor haar gevallen was maar dat ik in de knoop lag met mezelf en dat ik mezelf niet kon vrijmaken van Eva. Dus speelde ik de harde, ongenaakbare die uit harteloosheid een einde maakte aan wat in zijn ogen een relatie heette te zijn die gedoemd was te mislukken. Ik brulde zo luid "Laat me gerust" opdat ze zou lezen dat ik haar hard nodig had maar dat dat laatste helaas schier onmogelijk was gezien mijn gespleten gevoelens tegenover haar en tegenover afwezige Eva.

Het einde van het zesde middelbaar naderde met rasse schreden en we moesten stilaan kiezen wat we in de zeer nabije toekomst zouden gaan studeren en waar we dat zouden willen doen. Een verscheurende keuze, voor mij althans. Mijn grootste probleem was dat ik niet echt wou kiezen. Een keuze voor A hield namelijk a priori een uitsluiting van B in. En ik wilde zowel A als B kennen. Ik ben altijd een beetje jaloers geweest op mensen die in één vak uitblonken. Zij moeten het gemakkelijk hebben, want hun keuze ligt voor de hand. Ik, daarentegen, was in niets echt slecht of uitmuntend goed. Helaas ligt in de middelen al het doel vervat. En wat moet je dan kiezen, als je over veel en verschillende middelen beschikt en alles interessant lijkt? Overigens, als ik heel eerlijk ben, geloof ik ook dat ik rijker ben door die zeer brede interesse. En trouwens, in de natuur blijkt dat evolutie niet is gebaseerd op het recht-door-zee afgaan op een doel (als er al een doel is dat buiten de natuur ligt), maar op het concentrisch variëren, muteren, licht wijzigen om te veranderen, te verbeteren. Het hele systeem bestaat niet in het éénduidige, reproduceerbare, kwantificeerbare "Eén Oorzaak -> Eén Gevolg", maar in een neuronaal netwerk van elkaar beïnvloedende factoren waarbij een zeer minieme verandering - de vleugelslag van de denkbeeldige vlinder - een niet te overziene chaos oplevert. Of ik wou veranderen? Nee, ik wilde niet echt kiezen. Ik zou mijn leerstof niet met chirurgische precisie aansnijden, recht naar het hart (de doodsteek), maar laagje voor laagje, breed uitgesmeerd in tijd en ruimte, trachten door te dringen, desnoods via omwegen, desnoods in een processie van Echternach. Door deze pertinente onwil om echt te kiezen, door het duwen van mijn ouders, de PMS-onderzoeken kwam ik zonder er echt bij stil te hebben gestaan bij Rechten uit. En het leek haast evident dat ook ik mijn aktiviteit zou gaan verleggen naar Leuven. Ik zou Judiths kot kunnen betrekken als zij haar doctoraat afgemaakt had. Toch bleef de twijfel over Leuven, al was het maar omdat de houding van de meeste klasgenoten inzake kotleven en studeren nogal studentikoos en kinderachtig bleek te zijn. De meesten besloten eerst en vooral dat ze op kot zouden gaan. En pas daarna zouden ze wel eens zien wat er interessant zou kunnen zijn. Op hun manier kozen ze dus ook niet voor een studierichting. Daarbij speelde de factor "uitgaansmogelijkheden" een tamelijk grote rol. Ik wist dat zo net nog niet. Wat mij vooral aan Leuven stoorde, was dat je nergens kon komen zonder geconfronteerd te worden met studenten. Leuven is een eiland, een onwerkelijke wereld die draait om, voor en door studenten. Ga er maar eens kijken in de zomer. En dus twijfelde ik, ook al omdat ik me ook door een grotere stad als Antwerpen aangetrokken voelde. Ik had evenwel nog alle tijd om te beslissen.

Het is verbazend vast te stellen dat je zelf zoveel invloed kan hebben op de dingen rondom je. Je kan de ruimte doen veranderen, je kan de tijd veranderen. De tijd is flexibel (hoe lang duurden de nachten niet voor een bezoek aan het pretpark of voor Sinterklaas als kind? En in tegenstelling daarmee: hoe kort duurde zo'n bezoek zelf?). En, ze is niet lineair, maar eerder cyclisch, ze strekt zich uit alsof ze elastisch inspeelt op je eigen verlangens en gemoedstoestand, de tijd is persoonlijk binnen een viermaatskader. Vier tijden begrenzen ons voortdurend: leven-dood, lente-zomer-herfst-winter, nieuwe maan-volle maan-nieuwe maan en dag-nacht, ook al zijn die grenzen niet scherp en vloeit elke tijd haast ongemerkt over in de volgende alsof je het over communicerende vaten zonder rusttoestand hebt, over een ideaal perpetuum mobile, een zichzelf opwindende veer. En de ruimte die richten we telkens weer opnieuw in zoals het ons uitkomt. We bouwen huizen, planten struiken en bomen, hollen bergen uit, leggen rivieren droog, hangen nieuwe posters op als we de oude beu zijn. We creëren zo een persoonlijke ruimte waarvan we denken dat die eeuwigheidswaarde zal hebben.

Het werd alweer juli, een grauwe, koude juli deze keer. Desondanks bracht ik de traditionele twee weken met mijn ouders, Kaat en Jasper aan zee door, op het al even traditionele appartement in Zeebrugge. Onder een dreigende hemel ging ik meestal alleen wandelen op het strand, naar Blankenberge of, bij eb, langs de nieuwe havenmuur en dan klauterde ik aan het eind langs de rotsblokken omhoog om dan zo ver mogelijk de zee in te lopen op de verharde weg die bovenop de muur gelegd was. De muur was zo een lange arm die in zee wees, een brug die midden in het water plots ophield. Daar, waar de verlenging van het land doodliep op de beukende zee, ging ik zitten kijken naar het spel van water en wind, naar hoe de golven met schuimkoppen zich hier voor mijn voeten te pletter gooiden. Ik kon er uren zitten uitwaaien. Links van me een langgerekte baai van Zeebrugge tot aan de pier van Blankenberge. Achter me het Palace Hotel, waarin Judith en ik verstoppertje speelden toen ik nog klein was - vergane glorie met zo van die oude liften met traliedeuren en statig rood kamerbreed tapijt, je verwachtte er elk ogenblik een levensechte Robbedoes tegen het lijf te lopen - het oude postgebouw, dat later afgebroken werd om de vrachtwagens en auto's in één vloeiende beweging op de boten te krijgen. Rechts de havengeul, de oude vuurtoren, de reuzegrote windmolens die door de wind steeds sneller leken te gaan. Grote ferryboten, vissersschepen, tankers, vanalles kon je hier zien voorbijvaren. Een enorm zeilschip liep de haven binnen. Allemaal witte uniformen op het dek, in de masten, over de ra's en in het want. In het spoor van het schip vechtende, krijsende meeuwen. En ook al deed het me aan de vorige zomer met Eva denken, ik ging nog wel eens met papa zeilen met de catamaran. Op dat fragiel lijkend vaartuig, twee vlotters en een mast, bijeengehouden met uiterst dunne kabels, sneden we door het water. Een vlijmscherp schuimspoor nalatend. Heerlijk was het hard in de trapeze te gaan hangen, helemaal buiten boord, met mijn haar net tot in het water neigend, in een haast heroïsche poging om zo snel te gaan dat het schip de lucht in zou gaan wanneer vanop we een metershoge golf wegkatapulteerden. Recht naar de sterren. Wat een ervaring moet het zijn om, ver van alle kusten, op een boot onder een immense sterrenhemel te zitten. Verloren in een uithoekje van het onmetelijke heelal, ver weg van het lawaai van de mensen. Even eenzaam zijn. Even de knop omdraaien. Ik zie me al zitten genieten: op een Vikingboot met gestreken zeilen. Spiegelende zee met een reusachtige volle maan net boven de horizon. Zo groot dat je bijna de voetstappen in het maanstof zou kunnen zien. De achtergebleven vlaggen en voertuigen, al die dromen die vervuld of achtergelaten werden. En dan fosforesceert het water. Tovernacht. Languit op mijn rug op een scheepje - een drijvend hoopje planken, zeildoek en wat touw - onder een koepel doorkruist door vallende sterren. Een sterrenschip.

Ik weet niet waarom ik me zo leeg voelde vanbinnen.

Ik vetrok samen met Geert als begeleider op kamp. Veel was er niet het vermelden waard over die tiendaagse, al beviel de natuur me alweer bijzonder. Dit Italië was toch heel wat anders dan Rome of Firenze waar ik al met mijn ouders op vakantie was geweest. Nadat we iedereen hadden uitgewuifd, bleven we met vier op een camping in Valpelinne achter.

| vorige | volgende |

© Joeri Cornille. Alle rechten voorbehouden. SABAM AC/2/23061