Walkman


11.

De hemel valt hier werkelijk uit de lucht die trilt onder de middagzon. Ook overdag is het blauw hier puur. In de dalen achter mij hangt een bruine smog en ik verwonder mij over de vervuiling van geest en lichaam die ik nu overstijg. Dit blauw waar ik naar zocht. Ik heb het gevonden, overdag en 's nachts. Geen zwart-wit, maar tinten blauw. Dat blauw dat al sinds de eerste mens in ons collectieve geheugen gegrift staat. Oerblauw. Het blauw van het eeuwige water, het zwembad waarin ik haast verdronk als kleine jongen. Het blauw dat me doet denken aan koningen en koninginnen, aan de hemel en de aarde door Neil Armstrongs ogen gezien. Hemels blauw. Als ik - met mijn walkman op - in bad rondzweef door de ruimte, dan kijk ik met mijn ogen dicht verwonderd naar de bedrieglijke rust in dat onmetelijke heelal. Ik zou de maan in mijn hand kunnen nemen en haar plukken. "How high the moon". Ik krijg haast heimwee naar mijn kamer thuis die ook donkerblauw geschilderd is. Rustgevend. Thuis... Hoe zou het thuis zijn? Blauwzuur. Hier louter ik mezelf. In mijn hoofd golven gedachten over het water: gedachten over mezelf, Italië, de bergen, de dalen, de blues. Door het water ontdek ik het bedrieglijke karakter van de waarheid. De enige waarheid is dat er geen waarheid is. Elk beeld wordt vervormd. Door het water zie ik mezelf: het is alsof ik bij de kapper voor de spiegel zit. Ik verander terwijl ik gedwongen aanschouw wat hij met mijn uiterlijk aanricht. Ondertussen denk ik in het wilde weg ("Wat zal er niet weggesnoeid worden? Wat blijft er nog over?") en hoop ik dat het eindresultaat van deze opknapbeurt dan ook werkelijk een verandering ten goede is. Eindelijk nuchter heb ik mijn oude zelf gezien, ik onderging de mutatie en nu is de nieuwe ik onderweg naar... Maar ik kijk niet echt om. Elke stap die ik hier zet is een daad van verzet: kijk, ik leef nog, ik ben nog steeds een mens, geen machine. Een redelijk wezen van vlees en van bloed ben ik (en niet van steen zoals deze nauwelijks veranderende berg). Elke stap die ik zet is een reuzegrote sprong voorwaarts.

Of verandert er toch wat? (En toch beweegt ze...) Plots rijst het land ten berge. Ik had het wel verwacht, maar het overvalt me desalniettemin. Een groots landschap ontvouwt zich, haast uit het niets, aan mijn blik. Alles trilt hier: mijn lichaam, het licht. Ik herken quasi meteen de silhouetten van de Jungfrau en de Mont Blanc. Eva en ik. Ja, nu herken ik je ten volle. Ik had het kunnen weten dat ik hier iets zou vinden. Waarom anders klimt iemand op een berg behalve om zichzelf te bewijzen of een antwoord op ongestelde of voor de hand liggende vragen te vinden? Het was niet gemakkelijk om weg te gaan, afscheid te nemen van alles wat me dierbaar en vertrouwd was. Het was niet eenvoudig uit de veilige donkere baarmoeder waarin ik zolang heb gewoond geworpen te worden. Alle kleine zekerheden die ik had, heb ik op het spel gezet om tot mezelf te komen (en misschien ook tot jou). Door naar mij te zoeken lijk ik mijn evenknie te hebben gevonden. Ik schreeuw mijn stem schor; voor het eerst lijk ik tot ademhalen in staat.

En ja, verdorie, ik houd van je, zoals ik blijkbaar van mezelf hou. Ja, werkelijk, ook al doet het me vloeken, ook al doet het pijn, ik kan er niet meer mee ophouden. Een klein beetje pijn houdt een man alert, op zijn hoede. En ook al kookt mijn bloed soms van woede, ik hou van je, als nooit tevoren. Ik verlang naar je. Ik hunker. Dat brul ik hier en nu, zonder schaamte. Elke dag opnieuw, elke avond, elke ochtend sinds je vertrek denk ik aan ons weerzien. Dan, daartussen, het wachten, het verlangen naar die vertrouwde geur van verdampend parfum op vochtig vel, naar dat immer opwindende lijf dat zo zacht kan zijn, een remedie tegen zenuwachtigheid en pijn. Naar je stem, je lach, je aanwezigheid. En ook al draait de wereld rond en is de rivier geen twee keer dezelfde, ook al veranderen wij (panta rei), worden we ouder, allebei en koesteren we de littekens van wat ons verbindt en ons verbond. Ook al ben jij weggegaan; het gras is hier niet groener. Ook al is de geschiedenis niet in staat zichzelf te herhalen, ik moet nu terugkeren naar mijn baken, mijn vuurtoren, mijn richting- en zin-geefster, mijn navelstreng. Je roept me. En als nooit tevoren ben ik verloren. Ik weet nu zeker dat jij degene bent die ik al zo lang komen zoeken ben, mijn alfa. De maansikkel is nu helemaal half zoals mijn tocht half is. Ik moet teruggaan, afdalen in de diepten waar kerktorens wolken vastprikken, ik zal je vinden.

| vorige | volgende |

© Joeri Cornille. Alle rechten voorbehouden. SABAM AC/2/23061