Walkman


14.

Daar gingen we dan, samen op stap, misschien wel voor de allerlaatste keer. Gianni was, o toeval, o lotsbestemming, de hele week voor zaken weg. Dat belette me evenwel niet om toch niet met Eva samen te gaan slapen. Ook al kostte het me moeite niet in haar armen weg te glijden, ik wilde het haar niet nog moeilijker maken dan ze het klaarblijkelijk al had. We hadden niet veel meer gezegd over onze gevoelens. Ik was verder aan het vertellen geweest over de heroïsche bergtochten die ik net in de benen had en zij schepte met genoegen op over hun vakantie in het Marokkaanse Atlasgebergte. Toen ze even naar het toilet moest, zette ik een cd van John Coltrane die ik in haar rekje vond op ("Transition" geloof ik) en we luisterden naar het geweld van de tenorsax die meer dan een kwartier lang eigenlijk bijzonder goed weergaf hoe verscheurd ik me voelde. Eva had mijn wens alleen te slapen maar half ingewilligd. Ze was nog met Coltrane opgebleven, had een halve fles wijn gedronken en was na een uur of twee naakt tegen me aan komen kruipen, half verdwaasd van dronkenschap. Ik voelde hoe haar lippen zich het gevoelige plekje zochten onder in mijn nek, hoe ze haar tepels in mijn rug drukte, hoe haar schaamhaar mijn billen streelde. Hoe ze voorzichtig haar hand om mijn ondertussen stijve penis legde en hem bedachtzaam streelde. En ik speelde alsof ik sliep, een van slaap doortrokken blok. Helaas was ik springlevend. Ik had de grootste moeite om mijn ademhaling en mijn hartslag onder controle te houden. De seconden tikten zeer langzaam weg terwijl ze, schijnbaar verbaasd, met mijn schaarse borsthaar speelde. Ik liet haar maar, ook toen ze uiteindelijk de hand aan zichzelf sloeg en dan uiteindelijk ook in slaap viel. Wakker in bed luisterde ik nog maar eens naar haar rustig wordende adem die langs mijn oor passeerde. Ze rook naar drank. Een arm slingerde zich liaangewijs rond mijn borst en Eva kroop wat dichter tegen me aan. Twee lepeltjes in bed. In het echtelijke bed.

Maar nu waren we twee paar schoenen, twee harten in kadans, één rugzak met proviand die ik omgord had. Eva droeg haar sporttenue gracieus als nooit tevoren. Het zweet stroomde in beekjes tussen haar borsten en langs haar rug. Al het onderhuidse vuil barstte uit al die duizenden poriën waarvan we het bestaan wisten maar al een tijdlang niet meer zagen. En het bloed jubelde in mijn aders. Een machine op gang. Een walkman. Ze stapte een tijdlang zwijgend naast me. En ook ik had niet veel zin om de stilte met iets anders te vullen dan mijn ademhaling en hartslag. Ik zat te wachten op een nieuwe donderslag bij heldere hemel. Zo één van het kaliber van het "Ik ga trouwen" waarmee ze me destijds zo verrast had. Ach, heb ik dan niets geleerd van dit alles? Ik zit al de hele tijd te zeggen dat ik geen verwachtingspatronen hoef te hebben. Dat in elke stap die ik zet de volgende verscholen ligt. Dat ik mijn weg kan gaan en zelf het heft in eigen handen moet nemen. Dat ik niet voor iemand anders keuzes kan maken. Dat ik niet op Eva hoef te wachten. En toch wacht ik weer op haar initiatief. Ik laat me sturen. De grens van mijn willen en kunnen. Het houdt nooit op. Er is werkelijk niets nieuws onder deze zon. Dit verhaal, waarvan ik nu bijna het laatste bedrijf schrijf, is van alle tijden: de appel en de beker, het is de remedie en de kwaal. Steeds hetzelfde oud verhaal, steeds dezelfde oude taal. In eindeloze variatie stroomt de rivier. Ja, ze stroomt en ze is nooit twee keer dezelfde rivier, geen herhaling mogelijk. Maar ze stroomt terug naar de bron. Onrechtstreeks. Er zijn geen grenzen aan de rivier. De grens is de oneindigheid van elke druppel. De liefde is onveranderlijk. Ze is. Ergens in tijd en ruimte. Subjectief. Onmeetbaar. Je kan de liefde niet grijpen, niet vatten, niet begrijpen. Het paradijs in mijn hoofd, het verhaal van de liefde van Maker voor zijn creaturen, heeft letterlijk en figuurlijk weinig om het lijf. De liefde is naakt en ontstaat uit de naaktheid der dingen: de naakte waarheid. Naakt is de waarheid is de liefde is de waarheid is naakt. Quod erat demonstrandum.

Een typische conversatie:

- Kijk, Simon, kijk achterom. Toch mooi, wat we achterlieten? Niet?
- Kijk, Eva, kijk vooruit naar de berg waar we tegenop moeten.

En de toekomst geeft haar geheimen niet prijs. Wat ik wilde was haar onvoorwaardelijke liefde op rotsen gebouwd. Maar zij zag dat niet. Zij keek uit naar wat we ooit waren geweest, nostalgisch terugblikkend op wat eens een relatie heette te zijn. Ik wou niet de draad oppikken, ik wilde een nieuw web spannen om haar voorgoed bij mij te hebben, geen losse flirt. In de schaduw van de laatste bomen, vlak naast een beekje dat we al een tijdje volgden, zaten we neer en we huilden inwendig omdat we ons de tijden thuis herinnerden. Ik zweeg nog maar een keer omdat woorden soms teveel zeggen. Ze streelde een haarlok van mijn natte voorhoofd. De ring aan haar hand glinsterde in het middaglicht. Ze zag me ernaar kijken en haast beschaamd trok ze haar hand terug.

- Wat is er mis met ons? vroeg ze me. Hoe komt het dat we dit nu pas doen? Waarom heb ik nooit eerder...
- Ssst. Zeg maar niets. En ik trok haar dichter tegen me aan. Het zweet dat op haar bovenlip parelde veegde ik achteloos weg. Ze straalde warmte uit.
- Eva?
- Ja?
- Ik mis je. Vrij met me.

Ze trok haar T-shirt uit en legde hem onder zich neer op een bed van dennenaalden. Nog was haar lichaam nieuw. Glanzend, vochtig, van mij. Haar ogen dwongen me dichterbij. Voor ik het wist proefde ik haar zilte lippen weer. Kon ik maar verzaken aan dit genot. Ik was de slaaf van hormonen en lichamen. En geen spiraaltjes, condooms of pillen in zicht om ons te behoeden voor ziektes en andere kwalen. Ze wilde zwanger zijn, van ganser harte en lichaam. En ik liet haar begaan, wetende dat we de afgrond net voorbij waren. Geen weg terug, geen ontkomen meer, een Pyrrusoverwinning. Het oudste spel van twee die elkaar liefhebben oversteeg ons. Daarnet nog wisten we controle, nu zijn we elkaars kankergezwel. Het is alleen een kwestie van tijd eer we in de maalstroom ten onder gaan. De dennengeur slorpte alles op. We kwamen klaar wanneer een zwoele bries de bomen en ons achterste streelde. Ze likte haar gekloven lippen. Ik zoende haar verbrande neus. Plots was ze zo vol zelfvertrouwen, zichzelf bewust van haar vruchtbaarheid. Ze stond op, keek wijdbeens naar de vallei achter ons, het sperma droop langzaam van haar dijen, en ze brulde uit alle macht haar longen leeg.

- Ik wil leven.

Wat viel daartegen in te brengen? Ook ik wou leven en liefde, leven en liefde. Jezus. Deze kanker is me niet vreemd. Deze vreemde woeker van mijn eigen cellen, dit stuk van mij dat ervoor zorgt dat ik mezelf kapotmaak... Oh, wat ware het eenvoudig te leven zonder passie, als een plant te vegeteren op de gevoelens van anderen (TV, liedjes op de radio, stationromans). Helaas, ik voel. En pijn dat het doet. Pijn. Genot. Onafscheidelijk. Geen plezier zonder pijn. Geen pijn zonder plezier. Ik zoek het genot van het wegnemen van pijn. Oh dokter, red mij. "Nachtzuster, ik brand van binnen". Leve de wetenschap dat pijn eigenlijk overdreven plezier is, genot tot het extreme gedreven. Laat deze manische faze na de depressie nooit overgaan, dit moment van euforisch samenzijn. O Eva, ik wou dat ik een fototoestel had, om dit beeld voor eeuwig (of hoelang duurt een negatief?) vast te leggen, te kerven in mijn geheugen. Kon ik maar even deze leugen, dit gevoel, dit verlangen naar je lichaam en al wat erbij komt en hoort maar vasthouden. Dit leven van liefde zonder schaamte, dit egoïsme. Ja, als het even kon nam ik jou een tweede keer tot vrouw. Jij was mijn eerste, ik wou dat je mijn laatste kon zijn. Jammer genoeg staan ook hier weer wetten en praktische bezwaren in de weg. De weg die leidt naar eenzaamheid. Ver verscholen achter een gevel van graniet. Met bomen ervoor, zodat je het bos niet ziet. Ik had de orkaan van haar gevoelens niet doorstaan. Ook al had ik met haar gevrijd, ik was een passant. We waren nog steeds (of niet langer) een paar. Lieve, praktische Eva. Veel had ze niet nodig om me zover te krijgen.

Ondertussen had ze alweer haar gevechtskledij, haar schild, aangetrokken. Het gevecht met de vriend, de "oude" minnaar werd weer een gevecht met de berg (voor zover dat iets anders betekende). Van haar b.h. en slipje zou ik echter geen afstand meer doen. Fetisjen zijn er om te vertroetelen. Om de een of andere reden moest ik aan Geert denken, onwillekeurig. Hij stond nu vermoedelijk voor een gesloten voordeur in Aosta. En ik probeerde me voor te stellen wat er door hem heen ging. "As if we all knew where we're going...", zegt de ene buffel temidden van een stampede tegen een andere buffel. Het gebeurt wel vaker dat ik mijn gevoelens in Gary Larson's comics terugvind. Tragisch en komisch tegelijk. Ach, de liefde... Telkens ik denk te weten wat ik wil, glipt het weer door mijn handen. Een Alzheimerpatiënt is er niks bij. De stille verwoesting van gevoelens en herinneringen, de teloorgang van dat onmetelijke, onbegrijpelijke geheugen dat zijn eigen gang gaat en zich herinnert wat het wil. Mijn liefde herinnert zich wie hij wil. Alsof ik weet wat ik wil...

"Alles wat ik wil, wil ik van een ander". Er is geen ontkomen aan: wij gaan ten onder aan verlangen naar. Precies datgene wat we niet hebben, verlangen we hartsgrondig. En wat we op een gegeven ogenblik hebben, verzinkt in het niets omdat het, in verhouding, geen moeite kost iets te hebben. Alles daarrond: het verkrijgen en/of het behouden van iets, is zoveel moeilijker. En toch is dat het enige wat ons bezig schijnt te houden. Alles gaat kapot, van nature. Alles gaat dood en keert weer tot zijn oorspronkelijke moleculaire staat. Niets buiten de essentie van de materie zelf is eeuwig leven beschoren. Waarom houden wij ons bezig met cosmetica, proberen we veroudering tegen te gaan, te maskeren? Waarom stoppen wij zoveel energie in het bijhouden van oude dingen, het oplappen van oude gebouwen, het restaureren en renoveren van voorwerpen die uiteindelijk, net als wij, gedoemd zijn te verdwijnen? Zelfs rotsen breken uiteindelijk, ze splijten, brokkelen af, vergaan door verhitting en afkoeling. Een eroderend landschap wordt toch ook niet even hersteld? Waartoe dient dat alles? En waarom wensen wij sporen achter te laten op even vluchtige media? De zee wist toch alle sporen op het strand uit? Ik zie een loper op het zand. Hij gaat nergens heen. Hij kan nergens heen.

In gedachten verzonken klom ik Eva achterna. Mijn gewrichten kraakten eerst nog als in een ouderwetse turnles - buig, strek en buig, strek. Mijn hoofd volgde, om louter biologische redenen, de rest van mijn lichaam, maar het was alsof elke beweging een reflex was. Geen prikkel kwam verder dan mijn kleine hersenen. Geen signaal van moeheid of verveling kon doordringen tot boven. Want met mijn hoofd was ik elders. Met de snelheid van het licht flitsten nieuwe en oude gedachten door me heen. Flarden tekst, briljante oplossingen om snel rijk te worden, nieuwe machines vond ik uit terwijl ik zo mijn weg baande in dit maanlandschap boven de boomgrens. Fysisch was ik niet te kloppen nu. Ik was één gespannen snaar die trilde met de frequentie van zonlicht. Geen ademnood meer, geen melkzuur in mijn spieren. De rotsen raakten me nog amper, het pad gleed weg onder mijn voeten. Dansend naar boven. Een uittreding. En hangend boven mezelf zag ik me: een jonge God die de Olympus bemeesterde. Ik was niet langer Sysiphus met zijn verdoemde rotsblok voor zich.

We hielden halt aan het eerste meer. Ploften eerst languit in het gras. Aten zwijgend een gebroken boterham met kaas. Dronken lauwe thee uit hetzelfde bekertje. Ze kroop dichterbij en nestelde zich tussen mijn benen, sloeg mijn armen over haar schouders heen alsof het de mouwen van een losse pull waren. Schurkte met haar rug tegen mijn buik aan. Ze leek beschutting te zoeken in de schelp die ik op die manier vormde. Het huisje van de slak. Weer streelde ze nonchalant, als jaren tevoren, met haar nagels de binnenkant van mijn onderarm. Dan weer speelde ze, nu uitdrukkelijk nadenkend, met een klis die aan haar haarspeld ontsnapt was en langs haar slapen hing. Ik zoende haar voorzichtig ergens achteraan in de nek. Toen schoot ze plots wakker en zei:

- Ik wil niet terug.

Ze had al langer dan vandaag een patent op onverwachte wendingen. Deze keer zouden we samen de gevolgen onder ogen moeten zien. In haar hoofd had ze een schakelaar omgedraaid. Deze keer was er voor haar geen terugweg meer mogelijk. Haar hormonenhuishouding leek helemaal in de war. Haar borsten zwollen schijnbaar dadelijk op. Ze voelde zich alvast zwanger, ook al kon ze dat onmogelijk met zekerheid zeggen. Was zij in gedachten zwanger, ik was zwanger van gedachten. Met haar verbonden. Meer dan ooit tevoren verloren. Ze wilde niet dat het bergaf zou gaan. Ze wilde niet terugkeren naar het leven dat haar tot rationele keuzen zou dwingen, dat haar vooraf beschreven paden zou laten inslaan. Niet verstarren tot een door opgedroogde tranen gevormde zoutzuil, een willoze speelbal van het cynische lot. Nee, ze wilde omhooggeschoten worden als een maanraket, van haar voeten geveegd worden door emoties, van haar voetstuk vallen van geluk, als Saul neergebliksemd worden. En of ik dat onder ogen wou zien alstublieft. De daad bij het woord alweer: ze trok de trouwring, die blonk in het zonlicht, van haar vinger en keilde hem ver het water in. En het water sloot zich dadelijk om het zwaarwichtige kleinood heen. Excalibur. Het goede en het kwade verenigend. Het verhaal zonder begin en zonder einde. Maar er is geen ring groot genoeg de volheid van dit alles te omsluiten. Er flitsten gedachten door me heen die me koude rillingen bezorgden. Ik voelde langzamerhand de grond onder mijn voeten wegglijden, de oevers van het meer kalfden af. De kleine ring die ze in het water gegooid had, maakte grote ringen die uitdeinden en telkens weer een morzel grond meenamen. Oorzaak en gevolg. Het patroon dat door de interfererende golven werd gevormd werd steeds grilliger. Het net sloot zich steeds dichter om me heen.

En dus ging ik akkoord.

Hoe kon ik anders? Ik had altijd al geweten dat er geen andere uitweg kon zijn tussen de hemel en de hel. Dit is de rand waarop we balanceren: de gespannen koord waarop we omzichtig dansen, wetend dat er geen net is om ons op te vangen. De dunne lijn tussen waanzin en zin, een doorgeknipte navelstreng die een moeder nu van haar kind scheidt. Zelfstandig ademen of doodgaan. Alles of niets. Ik wist dat onze parallelle levens zich als evenwijdige rechten enkel in het oneindige zouden kruisen. Ja, Eva had eens te meer gekozen. Ja, ik zou weer het instrument zijn van haar verlangens. We zouden samen vallen, vanaf nu nooir meer gescheiden zijn. Samenvallen, ook na de dood. Met een dolk sneden we in de levenslijnen van onze respectievelijke handpalmen. Sloten een bloedverbond met elkaar. Verbonden onze wonden. Wonden elkaar nog een laatste keer op. Vrijden nog een laatste keer. Lief en langzaam, zo dichtbij als we maar in elkaar konden komen. Toen ik voelde dat we zouden klaarkomen, sloten mijn handen zich rond haar hals. Een nieuwe ring makend. En ik huilde voor het eerst sinds lang terwijl ik haar, zo liefdevol als ik kon, de strot dichtkneep. Ze glimlachte, haar lippen een rode lus om wit ivoor: de "O" van verwondering, een kus. Ze sloot de ogen. Toen ze uiteindelijk niet meer bewoog, kuste ik haar voorzichtig. Doornroosje werd niet wakker.

| vorige | volgende |

© Joeri Cornille. Alle rechten voorbehouden. SABAM AC/2/23061